Ik moet dit verhaal vertellen.
Ik bedoel, ik heb het gevoel dat ik een boodschap moet doorgeven. Ik heb een ervaring gehad.
Ik hou niet van boodschappen, en al helemaal niet gedwongen. En ervaringen doen me griezelen.
Nog erger, je zou het ook wel een openbaring kunnen noemen. En ik heb toch echt helemaal niks met die Johannes van Patmos.
Ik moet er bij zeggen, het is niet vreemd dat ik die ervaring gehad heb.
Veel mensen, ook wetenschappers, denken bij eeuwigheid aan een halve eeuwigheid - de eeuwigheid die voor ze ligt. Maar ik heb ook oog voor die eeuwigheid die achter me ligt. Bij mij is het niet allemaal bij de big bang begonnen. Er was geen begin.
Veel mensen denken bij die oneindige ruimte aan het grote, het onmetelijk verspreide. Maar ik zie ook het oneindig kleine. Het uitdijende heelal is een feit, maar het ingekrompen universum op nanoniveau en nog kleiner bestaat ook.
Ik denk daarom dat het mijn ontvankelijkheid voor deze dingen is geweest die mij dit ... ja hoe zal ik het noemen ...
... laten we het doorkijkje noemen. Doorkijkje noem ik dat wat je krijgt als je in een Italiaans bergstadje dwaalt. En ineens kijk je door een steegje, een paar bogen halverwege ... goed restaurant trouwens, I Tre Archi ... en onder die boogjes door kijk je dan op de vallei of tegen een ander, verder weg liggend bergstadje.
Een doorkijkje dus.
Ik bevond mij in een voor mij vreemde ...
Nee, laat ik in de tegenwoordige tijd spreken, de ervaring was er intens genoeg voor.
Ik bevind mij in een voor mij onbekende wereld. Een soort platland, maar niet echt platland, het is driedimensionaal - kan zijn dat het ook meerdimensionaal is, ik ben niet zo goed in denken in meer dan drie ruimtelijke dimensies. Het is wel een wereld vol leven. Van afstand gezien ronde bolletjes die door elkaar heen krioelen, als in zo'n speelbak voor kleine kinderen in de grote winkelcentra. Maar U kunt beter aan een plas met kroos denken. Alleen dan bijna kleurloos.
Dat het leeft weet ik, omdat ik één van die bolletjes als metgezel heb; ik zou hem haast vriend gaan noemen, ware het niet dat hij zo vreemd is. Het is een soort bolvorm, ogenschijnlijk geen echte uiterlijke kenmerken. Geen gezicht, maar hij kan door vormverandering van een bepaalde plek, of door rimpeling wel expressie tonen. Hij heeft geen mond, maar hij praat wel met me.
Dat vond ik de eerste dag vreemd maar ik geloof dat ik het nu wel begrijp. Een vorm van telepathie, maar zijn woorden geven mij wel de indruk dat ik ze hoor. Engelse woorden. Ik noem de wezens dan ook dzjumpers. Denk aan jump, maar het is mijn manier van verstaan. Zoals een Engelse vriendin mij ooit zei: never missing an opportunity to surprise us with your pronunciation, eigh Leonardo.
De bollen springen om te bewegen. Wel, om elkaar iets te zeggen kunnen ze ook gewoon naar elkaar toe rollen.
Lèma Kátâ, dat is zijn naam, is ongeveer even hoog als ik, je mag hem fors noemen, vergeleken met anderen. Hij leidt me rond, vertelt me hier en daar wat, en heeft mij ook een computer gegeven waarmee ik allerlei dingen over zijn wereld kan lezen. Hij heeft mij een soort ruimte bezorgd, een open plek, niets heeft hier een dak boven het hoofd, waar ik ongestoord kan lezen en om mij heen zien. 's Morgens brengt hij me daarheen, 's avonds komt hij me ophalen.
's Avonds en 's morgens zijn relatieve aanduidingen, er is geen nacht, althans niet zolang ik hier ben. Maar er is wel rusttijd.
Ik heb een vaag, onrust gevend gevoel dat ik in een initiatiefase zit. Ik mag van alles lezen op de computer, maar er zijn grenzen. Zo gauw ik wil duiken in dat wat wij geschiedenis noemen, of verbanden probeer te zoeken analoog aan wat wij wel als samenleving zien, kom ik steeds in een zwart gat. Koetjes en kalfjes, huisje boompje beestje, dat is er genoeg.
Als ik zo een aantal dagen heb doorgebracht - ik tel mijn dagen maar naar de rustperiodes - komt Lèma Kátâ mij ophalen. Hij wordt vergezeld door een ander, soortgelijk wezen. Het blijkt zijn partner te zijn. Nu ik er over nadenk, ik zag ook vrouwelijke trekjes ... maar dat moet de begoocheling zijn waarmee mijn eigen brein de dingen naar zijn hand zet: ik kan natuurlijk alleen maar denken in mannelijk en vrouwelijk.
Kijk zegt Lèma Kátâ tegen Kátâ Langkâ, zo blijkt "ze" te heten, dit izzum dan. En zij zegt: dat heb je toch mooi voor elkaar gebokst. Ik kijk Lèma vragend aan: dat heb je ... maar hij zwaait afwerend heen en weer: dat gaan we de komende tijd bespreken.
Het maakt mij onrustiger dan ik mezelf wil toegeven, maar Kátâ is zulk aardig en vrolijk gezelschap dat ik mijn bezorgdheid ras voel verdwijnen. Mijn door menselijke driften gestuurde geest denkt onmiddellijk aan de seks tussen die twee - hoe zouden ze dat doen - maar wie vraagt zoiets aan een alleraardigste dame die hij net heeft leren kennen.
Überhaupt zou ik wel eens willen weten hoe het hier gaat met de voortplanting - daarover ook niks op de computer. Er is zichtbare natuur, allemaal bolachtige vormen, ook wel gecompliceerd, denk aan ballonnen die in meerdere delen gewrongen zijn om figuren te maken. 't Is allemaal een beetje kleurloos, saai. 't Is allemaal ook heel vreedzaam, alsof je zou mogen denken dat onze struggle, en het vechten tegen elkaar, als hoogste doel hebben de schoonheid van onze omgeving te bewerkstelligen.
Na een zeer aangename "avond" waarin mij veel gevraagd wordt over waar ik vandaan kom en hoe het daar is, en ik wel veel vertel - dat is mijn aard - maar waarin mijn vragen niet echt aan bod komen, gaan we rusten. Met de belofte van Lèma Kátâ dat de volgende dagen mij een hoop duidelijk zal worden. Ik zie wel dat Lèma en Kátâ dicht tegen elkaar aan liggen.
Als ze de volgende dag weggaan nodigen ze mij uit om hen te vergezellen. Tot nu toe had Lèma mij weggehouden van sociale contacten, maar nu word ik op zijn werk in een warm bad ondergedompeld. Hij blijkt een laboratorium onder zijn beheer te hebben. En hij stelt me voor aan veel van zijn medewerkers. En steeds diezelfde reactie: dit is toch wat je je .. ook wel: dit is precies wat we ons voorgesteld hebben. Ik word ook beduwd, eerst denk ik dat het een soort van begroeting is, maar mij wordt snel duidelijk dat het onderzoekingen zijn.
Dan neemt Lèma mij mee naar zijn werkplek. Ik wil je graag over één van mijn vorige projecten vertellen zegt hij.
Luister, je hebt gezien, en ik heb het je ook horen denken, dat wij hier in een nogal saaie omgeving leven. Zeg maar: een platte omgeving. Vandaar dat wij niet naar onszelf kijken, niet zoals jullie dat zo graag doen; wij kijken naar boven, in de ruimte. En zo hebben we één en ander over de ruimte opgestoken, veel meer dan waar jullie ooit zullen komen met je naar binnen gerichte blik - jullie proberen jezelf als het ware uit te vinden, voegt hij er lachend aan toe.
En wat eerst onderzoek was is door onze kennis het bouwen van ruimte geworden. Welnu, met mij heb je een bouwer leren kennen. Een ontwerper die met behulp van een team materialen op allerlei geschiktheden onderzoekt, die materialen samenbalt tot een brok materie en dat dan de ruimte in schiet, om daar tot een onderdeel van het universum uit te groeien, met werelden die daarbij horen.
Maar die werelden leken allemaal erg op de onze. Op een dag kreeg ik een idee: geen bolvormig leven meer, grotere verscheidenheid van wezens en vormen ... wel dat wil ik je laten zien.
Hij neemt me mee naar iets wat wij een archief noemen, en pakt een "doos" van een plank. Geen papier, ook zo'n bolvorm met een schermpje waarop de inhoud tevoorschijn komt. Ik zie zijn teamleden materialen zoeken, onderzoeken, soms zoomt hij in op een activiteit als mijn vraagtekens te groot worden, als ze een bol materie maken, en dan ... daar is in de open lucht iets wat je als installatie aan kunt duiden: de bol materie wordt neergelegd, de werkers gaan op gepaste afstand, plotseling komt de installatie tot leven, het pakt de bol op die inmiddels gloeiend wit, of wit licht is, wie zal het zeggen, en slingert het de ruimte in.
Lèma manipuleert met de doos en zegt: nu gaan we wat verder in de tijd, kijk hier gaat het zich ergens in de ruimte ontwikkelen.
Ik zie iets wat wij een big bang zouden noemen, en ik zeg dat tegen mijn begeleider, die ik langzaam maar zeker als leermeester ga zien.
Hoe oud ben jij wel niet?
Mijn tijd is een andere tijd dan de jouwe, volstaat hij. Let maar eens op.
En even later: herken je dit?
Ik zie iets wat wij een zonnestelsel noemen, zeg ik.
Herken je het niet?.
Ik kijk eens goed en zeg: als ik niet beter wist zou ik zweren dat dat mijn aarde is.
Wat weet je dan beter, vraagt hij, kijk hier eens naar.
Nu zoomt hij heel erg in en ...
Ik moet een tijdje buiten bewustzijn zijn geweest, van de schrik. Kátâ Langkâ duwt zachtjes tegen mijn hoofd, en ik word weer wakker. Lèma kijkt me vriendelijk aan. Sorry, ik had niet gedacht dat je zo zou reageren, jullie die zo graag naar jezelf kijken. Jaja, jij zit achter de vleugel een liedje te verzinnen en wij kunnen dat hier zien.
Niet dat we er op letten hoor, maar tijdens de evaluatie van een ander project vroeg iemand hoe het nu in dit vroegere project gelopen was. En toen kwam iemand op het idee om daar in het echt, van dichtbij naar te kijken. En zo zijn we op jou gestoten.
En nu vertellen ze me een heleboel. Ik mag ook een heleboel vragen. Ik hoor hoe ze delen van het universum gebruiken als proeftuin. Het doel daarvan vind ik nog het leukste: puur vermaak, ze hebben niks beters te doen.
Ik ben nu wel een beetje van mijn verbazing bekomen, zeg ik tegen Lèma, maar eigenlijk zit ik hier, als je de ID'ers mag geloven, gewoon met God te praten. Hoe zit dat, als iemand van ons dood gaat, haal je hem dan hierheen terug, zoals sommige mensen wel beweren ... en plotseling schrik ik bij die gedachte ... ik ben toch niet dood mag ik hopen.
Nee hoor, niet dat ik weet, en als je dat wel zou zijn had ik je niet hierheen gehaald. We zijn hier geen vuilnisbak. Hij wordt er vrolijk van.
Ha ha, maar je hoeft voor mij niet te buigen ... en bidden helpt ook niet, ik heb jullie, zoals je zag, in het archief opgeborgen, ik heb leukere dingen te doen.
Ik hoef niet voor God te spelen, ik ben liever designer.
Ja, zegt Kátâ Langkâ, mijn Lèma is een premier league designer.
Hm, 't gaat ook wel eens fout, mompelt hij bescheiden. De samenstelling van zo'n brok materie, de juiste elementen in de juiste hoeveelheid, en dan de verpakking die zorgt dat we het naar de gewenste plek kunnen schieten ...
Maar meestal gaat het goed Lèma, zegt Kátâ en, terwijl ze mij aankijkt, hij is zeer intelligent.
Het lijkt wel een soort sleutelwoord. Zo van, nu weet je het wel.
Ongeveer het laatste contact. Ik krijg het gevoel dat ik alleen achtergelaten word. En dan ... daar ben ik weer in mijn eigen wereld.
Ik moet dagen weg zijn geweest. Maar als ik daarover schuldgevoelens toon tegenover mijn trouwe viervoetster Bianc'orsa, kijkt ze me aan zo van: wat doe je vreemd baasje, vul mijn bak nou maar.
Wat had die Lèma Kátâ me nog nageroepen, terwijl zijn eigen wereld zich van mij losmaakte. ... en die Intelligent Designer hoort er in ... nee, er had iets van God vergeten bijgezeten. Ja, nu weet ik het weer: die scheppende God van jullie mag je best uit je hoofd zetten van mij, maar die Intelligent Designer, da's een goeie, ha ha, die moet je erin houden.
En nu weet ik weer waarom zo plotseling het gordijn viel. Moest vallen. Er brandde een vraag op mijn lippen: als jij naar mij kunt kijken, is er ook iemand ... Ze konden natuurlijk mijn gedachten lezen, en van die vraag wilden ze niet horen.
Als ik mijn lieve Bianc'orsa nog eens over de kop aai en in haar bruine ogen kijk, denk ik opeens met weemoed terug aan Kátâ Langkâ. Toch wel een lief mens, ik begin haar nu al te missen.
Maar die man van haar, die Intelligent Designer, dat gaat hier nog stof doen opwaaien.
No comments:
Post a Comment